er is werk aan de winkel 1.0
er is werk te verrichten; er valt het nodige te doen
Algemene voorbeelden
Zondagmiddag niet luieren, werk aan de winkel, schoonmaken, planken afvegen.
'Genoeg gekletst, er is werk aan de winkel.'
Zondagmiddag niet luieren, werk aan de winkel, schoonmaken, planken afvegen.
'Genoeg gekletst, er is werk aan de winkel.'